donderdag

De kamer

De kamer is slechts verlicht door een enkele kaars, vier muren, 8 hoeken, een plafond, een vloer en 1 kaars. de muren vervaardigd uit een soort beton, kaal, zonder warmte. De kaarsvlam flakkerd als ik me beweeg. Met mijn hand de muur strelend loop ik de kamer rond tastend naar een uitgang, maar mijn hand vindt slechts het koude beton. het mysterie van hoe ik in deze kamer beland ben pijnigd nog steeds mijn hoofd, er is geen enkel barstje of oneffenheid te bekennen, niets wijst erop dat ik deze ruimte ben binnen gekomen. ik staar naar de kaars, die sinds ik hier ontwaakt ben nog steeds brand, en nog steeds niet kleiner is geworden. ik haal mijn hand door de vlam, niets, ik doe het nogmaals maar dit keer iets langzamer, nog steeds voel ik niets. ik kijk naar mijn handpalmen, nog steeds even proper en glad. Een laatste maal laat ik mijn hand naar de kaars gaan maar ditmaal laat ik mijn hand op de vlam rusten, de koelte van de vlam beangstigd me, ik neem mijn hand weg en bekijk ze, ongeschonden als altijd laat ik ze zakken en staar verder naar de kaars in het midden van de kamer. ik sluit mijn hand om de kaars en probeer ze op te tillen, de kaars blijft onaangeroerd staan, ik grijp ze vast met mijn 2 handen en trek uit alle macht maar de kaars blijft muurvast op zijn plaats zitten. Hijgend ga ik op mijn knieën zitten en probeer op adem te komen, zoals deze ruimte alle wetten van de fysica overtreft zo overtreft ze ook mijn verstand. Een sterk gevoel van eenzaamheid maakt zich van me meester, als laatste poging probeer ik de vlam uit te blazen, maar zoals de fopkaarsen op een verjaardagstaart komt ze altijd terug. zuchtend laat ik me op de grond zakken mijn rug steun vindend tegen één van de muren die mijn eeuwige gevangenis zijn, het gevoel van déja vu overvalt me, het lijkt wel of ik hier al honderd keren verslagen tegen deze wand heb gezeten, wachtend, hopend op een mirakel. Een inktzwart pessimisme maakt zich van me meester. Ik ben in de hel, het kan niet anders, ik zou niet weten waarom maar...het zou kunnen kloppen. Nergens luchtgaten, of een stroompje lucht, ik zou al uren ademnood hebben gehad. Evenals honger, dorst, warmte, koude, niets van dat alles. Ik ben gewoon dood en ben in de hel van eenzaamheid beland.....ik zijg neer en leg mezelf op de grond. Mijn ogen sluitend probeer ik alles te vergeten, mijn hoofd leeg te maken, en als op commando val ik in de inktzwarte duisternis van de slaap. Ik open mijn ogen en bevind mij in een kamer, De kamer is slechts verlicht door een enkele kaars, vier muren, 8 hoeken, een plafond, een vloer en 1 kaars. de muren vervaardigd uit een soort beton, kaal, zonder warmte. De kaarsvlam flakkerd als ik me beweeg.

woensdag

teek

We zijn voorbij, vergeten, voorbijgestreefd
alles voor niets, niets voor alles
doen is het wezen van ons allen
sinds doen denken werd
en denken toekijken werd
zijn we verdoemd
verdoemd tot passief leven
verdoemd tot wachten op de dood
verdoemd tot het lot

dinsdag

Reesje

De benodigdheid van rust
het goed gevoel
het stroomt
geeft leven en verdriet
eenzaamheid aan zijn grenzen
wederom smaakt rozerood bitter
bitter als verloren liefde
in onze hemelsblauwe onschuld
wegkruipend van pijn
allergisch aan een slecht gevoel
in ergernis vergetend
vergeten te houden
van rust en stilte